Build resilient infrastructure, promote inclusive and sustainable industrialization and foster innovations
PATRICK VAN DER DUIN (PROFESSIONAL)
SUSTAINABLE DEVELOPMENT GOAL 9:
Bouw veerkrachtige infrastructuur, bevorder inclusieve en duurzame industrialisering en stimuleer innovatie
https://unric.org/nl/sdg-9
Een veelgehoorde stelling is dat de toekomst onzekerder is geworden. Het voorspellen van de toekomst doen we dus maar niet meer, maar verkennen mag wel. Een derde variant is om te bepalen hoe je zelf wilt dat de toekomst eruit ziet. De wetenschappelijke term hiervoor is de ‘normatieve toekomstbenadering’, beter bekend als ‘toekomstvisie’. Een goede toekomstvisie houdt het midden tussen heel veel details waardoor de visie wordt weggezet als ‘blauwdruk’ en te weinig details zodat de visie wordt gekenschetst als ‘luchtkasteel’. Een juiste visie heeft ook voldoende realiteitszin en ‘human agency’ om als ‘utopie’ afgeschoten te worden.
Zonder daar diep op in te gaan, vind ik dat doelstelling 9 als een goede toekomstvisie beschouwd kan worden. Dus de vraag is nu hoe dit doel gerealiseerd kan worden en wie daarbij een rol kan spelen. Het slechte nieuws is dat de toekomst niet eenvoudig meer maakbaar is. Het vertalen van een doelstelling naar beleidsmaatregelen en die vervolgens implementeren doet geen recht meer aan de complexe werkelijkheid waarbij overheden vrij spel hadden. Tegenwoordig (en in de toekomst) is het aantal stakeholders bijna onbeperkt en heeft de overheid geen monopolie meer op informatie en kennis. Het goede nieuws is dat juist al die stakeholders niet alleen maar consumenten zijn van beleid, maar graag mee-produceren waardoor de taken van de overheid enigszins verlicht worden. En ook helpt het dat aloude tegenstellingen tussen welzijn en welvaart en tussen duurzaamheid en technologische ontwikkeling steeds sneller vervagen.
Maar wat betekent dit nu voor wat er moet gebeuren om doelstelling 9 te realiseren? Ik denk aan de volgende punten:
– Veel subdoelstellingen, bijvoorbeeld over toegang tot financiële diensten en toegang tot infrastructuur, gaan erover dat die voor iedereen moeten gelden; voor grote én voor kleine bedrijven, voor ontwikkelde én voor onderontwikkelde landen. Dat betekent dat overheidsbeleid voor doelstelling 9 zich niet mag richten op specifieke organisaties of landen maar op het creëren van voorwaarden die voor een zogenaamd level playing field zorgen. De overheid steunt dus niet in eerste instantie organisaties of instituties meer, maar ideeën; ideeën die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen en die dus ten bate zijn van iedereen. Daarna gaat het pas om de vraag welke stakeholders hier een relevante rol kunnen spelen.
– In aanvulling op het vorige punt is het noodzakelijk dat – gegeven de vereiste innovativiteit voor de implementatie van het beleid voor doelstelling 9 – de betrokken stakeholders niet de usual suspects zijn. Zoals gezegd dient het overheidsbeleid niet meer uit te gaan van actoren maar van ideeën. Tegelijkertijd moet men onderkennen dat het daarvoor te creëren level playing field niet bezet kan worden door dezelfde poppetjes. Actoren die onderdeel zijn van het probleem, zijn zelden onderdeel van de oplossing.
– Het hierboven genoemde goede nieuws dat welzijn en welvaart niet meer elkaars natuurlijke vijanden zijn, is niet noodzakelijkerwijs een blijvende situatie. Zij zal steeds veroverd en beschermd moeten worden. Wat betreft de benodigde innovatie is het belangrijk om in de veranderingsprocessen waarden als duurzaamheid en sociale inclusie expliciet te benoemen en dat in een vroegtijdig stadium van het proces mee te nemen. Welzijn komt wel voor welvaart, maar niet andersom.
– Doelstelling 9 kan alleen worden gerealiseerd als de overheid en de aangesloten stakeholders zich openstellen en voor verbinding zorgen. Dit klinkt nogal stichtelijk, maar kenmerk van de ‘nieuwe tijd’ is dat niemand alle benodigde kennis en resources heeft om alles zelf te realiseren. En in een netwerksamenleving ziet niemand dit ook als een probleem. Wederzijdse afhankelijkheid is niet een risicovolle situatie, maar een groot goed. Het vereist wel specifieke competenties die, om eerlijk te zijn, beter ontwikkeld zijn buiten dan binnen de overheid. Hiermee krijgt de term ‘infrastructuur’ uit doelstelling 9 een dubbele (paradoxale) betekenis omdat het zowel resultaat als voorwaarde daarvan is. Toegang tot infrastructuur – fysiek, digitaal, moreel en institutioneel – is nodig om kennis en informatie te verspreiden teneinde doelstelling 9 te realiseren. En tegelijkertijd is de infrastructuur nodig om deze verbindingen waar te maken. De open houding tussen overheid en stakeholders is de belangrijkste factor om dit dilemma aan te pakken.
– Het klinkt tautologisch, maar om doelstelling 9 te realiseren moet eraan worden vastgehouden. Ik bedoel hiermee dat de doelstelling leidend moet zijn bij het realiseren ervan en niet aangepast moet worden op basis van het beleid dat eraan ten grondslag ligt. Vaak is het zo dat als beleid niet bijdraagt aan de beleidsdoelstelling, men de doelstelling aanpast in plaats van het niet functionerende beleid corrigeert. Dat betekent niet dat doelstelling 9 tot 2030 niet herijkt mag worden. Dat moet namelijk juist wel gebeuren om de gehoopte voortgang en realisatie ervan voor elkaar te krijgen. Maar voorop staat dat het doel (de visie) constant en uitdagend moet blijven; de wegen daarnaartoe mogen (en vaak moeten) zich aanpassen aan de grillen van onze tijd.
Universitair docent TU Delft (Techniek, Bestuur en Management)
Lector Fontys Academy for Creative Studies in Tilburg
Directeur Stichting Toekomstbeeld der Techniek (STT)