ADRIËNNE SCHILLEMANS
Interview met Patrick Cammaert: “Seksueel geweld tegen vrouwen (en mannen) in conflictsituaties moet in de kiem gesmoord worden!”
Op weg naar New York vond Patrick Cammaert, al bellend vanuit de lounge van Schiphol, toch nog de tijd voor een telefonisch interview. Ik kreeg, zo bleek, een man te spreken die zich met hart en ziel inzet om het seksueel geweld tegen vrouwen (en mannen) in conflict- en post-conflictsituaties, zoals hij zelf zei, “in de kiem te smoren”. Patrick Cammaert is generaal-majoor van de mariniers b.d., die aan diverse peacekeeping-operaties leiding heeft gegeven. Eind 2002 werd hij benoemd tot adviseur voor vredesmissies van de Verenigde Naties; daarmee was hij de hoogste militair binnen de VN en de eerste adviseur van secretaris-generaal Kofi Annan. In 2005 werd hij commandant van de oostelijke divisie van de VN-missie in Congo. Twee jaar later, in 2007, verliet hij de actieve dienst. Op 9 oktober 2008 ontving hij de Carnegie Wateler Vredesprijs vanwege zijn verdiensten voor de internationale vrede en in december 2009 werd hij benoemd tot VN-gezant ter bestrijding van seksueel geweld in conflictgebieden.
Het aanpakken van seksueel geweld is niet eenvoudig. Het vereist specifieke vaardigheden van de VN-peacekeepers. Tijdens het interview uitte Cammaert dan ook zijn noodkreet voor meer financiële hulp voor het trainen van peacekeepers, officieren en lokale politie in (post-)conflictgebieden, teneinde de noodzakelijke mentaliteitsomslag bij de plegers van seksueel geweld te kunnen bewerkstelligen. Een respectvolle en humane houding tegenover vrouwen en mannen in conflictsituaties dient volgens Cammaert te worden afgedwongen. Hij reist dan ook de hele wereld over om genoemde trainingen te verzorgen, waarbij centraal staat hoe men moet handelen in gevallen waarin men getuige is van seksueel geweld. Belangrijk hierbij is dat de plegers van zulke misdrijven moeten weten en beseffen dat ze niet ongestraft weg kunnen komen. In het hiernavolgende treft u de weerslag van het interview tussen Adriënne Schillemans (AS) en Patrick Cammaert (PC) aan.
AS: Een van uw (bijna legendarische) uitspraken ten tijde van uw MONUC-missie[1] in de Democratische Republiek Congo was dat vrouwen meer te vrezen hadden dan soldaten, waarmee u aangaf met eigen ogen te hebben gezien dat het verkrachten van vrouwen als oorlogswapen werd ingezet. Hoe is indertijd op deze uitspraak gereageerd?
PC: Dit is een uitspraak die ik heb gedaan in 2008, toen ik de VN-Veiligheidsraad adviseerde voor de aanname van Resolutie 1820 betreffende seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen, waarbij groepsverkrachting werd opgenomen als ‘war crime’ en ‘crime against humanity’. Dezelfde zin had ik een paar weken daarvoor ook al op een symposium in Groot-Brittannië gebruikt, maar ik had het toen nooit voor mogelijk kunnen houden dat deze woorden wereldwijd zo’n impact zouden krijgen en tot op de dag van vandaag nog hebben. Er wordt immers nu nog steeds naar verwezen, want het is spijtig genoeg nog steeds actueel. Dat is het trieste van het geheel: het was in 2008 dat ik deze woorden voor het eerst uitsprak, en sindsdien is er uiteraard wel wát veranderd, maar er is nog ongelooflijk veel te doen om dit type geweld te voorkomen. Sinds 2008 is een bewustwordingsproces op gang gebracht, maar het is nog lang niet voldoende om in conflictgebieden seksueel geweld in de kiem te smoren.
AS: Hoe hebben de Verenigde Naties uw ideeën opgepakt?
PC: Ik was natuurlijk maar één bouwsteentje in het geheel. Ik ben niet de enige die zich met dit onderwerp bezighoudt. Aan de andere kant zijn en waren er op een bepaald niveau niet veel mannelijke militairen die zich als ambassadeur ter bestrijding van seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen in conflictsituaties opwierpen. In die zin, en gezien mijn ervaring als VN-commandant te velde, heeft het natuurlijk meer impact als je daar iets over zegt bij de VN in New York. Daarnaast heb ik op vele workshops en seminars erover gesproken en word ik ook veelvuldig door UN WOMEN[2] uitgenodigd om lezingen te geven, bijvoorbeeld als onderdeel van zogenaamde UN Mission Leaders Courses, opleidingscursussen voor Special Representatives en Force Commanders. Bij al dit soort activiteiten kan ik mijn kennis uit de praktijk overbrengen en dat betekent dat je leiders en toekomstige leiders van VN-missies bijbrengt meer oog en aandacht te hebben voor de bestrijding van seksueel geweld. Je kunt stellen dat het een heel langzaam proces is, maar ook dat er zeker een goede ontwikkeling op gang is gebracht.
AS: Er is een VN Special Rapporteur ingesteld voor geweld tegen vrouwen in oorlogsgebieden, die alles wat zij ontvangt aan informatie aankaart bij de Mensenrechtenraad in Genève. Maar is het mensenrechteninstrumentarium wel voldoende om de kwetsbaarste groepen in conflictsituaties te beschermen?
PC: Gezien het feit dat er veel mensen zijn die zich vanuit de mensenrechten bezighouden met deze misdaden, kun je niet zeggen dat er te weinig wordt gedaan. Velen leveren forse inspanningen op dit vlak; ook talrijke organisaties, die alle proberen hun activiteiten enigszins te coördineren. Ze zouden natuurlijk allemaal nog meer kunnen doen, maar hun inkomsten groeien niet ‘tot in de hemel’ en zeker niet op dit moment. Ook zijn er landen die, zeg maar, wat vermoeid zijn geworden van al dat ‘donorengedoe’. In zijn totaliteit blijft het een zaak van bonzen op deuren en regeringen achter de vodden zitten, om ervoor te zorgen dat militairen en politie beter opgeleid worden. Zoals ik al zei is er, sinds ik in 2008 die uitspraak deed, flink wat op gang gekomen, maar het is belangrijk ervoor te zorgen dat de aandacht voor het probleem wordt vastgehouden. Ik neem dan ook regelmatig deel aan cursussen in het kader van het Global Peace Operations Initiative (GPOI). Dit door de Amerikaanse overheid gefinancierde programma verzorgt bijvoorbeeld trainingen voor commandanten van VN-contingenten die naar Afrika worden uitgezonden.
AS: Welke mogelijkheden ziet u zelf om het geweld tegen vrouwen in conflictsituaties uit te bannen?
PC: Het onderwerp moet voortdurend op de internationale agenda’s blijven staan. In algemene zin gebeurt dit thans nog niet genoeg. Het onderkennen van het feit dat men de lokale bevolking moet leren voor dit type geweld uit te komen en het uit te durven spreken, zou al een grote stap voorwaarts zijn. Hierdoor kan de internationale gemeenschap systemen in dit soort landen opzetten die ervoor zorgen dat de daders van seksueel geweld werkelijk worden vervolgd en gestraft. Wanneer er niet of onvoldoende wordt opgetreden tegen de daders, wordt daarmee een signaal afgegeven dat men ongestraft door kan blijven gaan. Dát moet doorbroken worden.
AS: Tegenwoordig is er ook aandacht voor geweld tegen mannen in conflictsituaties. Dit heeft lang op zich laten wachten. Wat is de oorzaak daarvan, denkt u?
PC: Het is in de betrokken landen vrijwel een onbespreekbaar onderwerp. Op seksueel geweld tegen mannen en jongens in (post-)conflictsituaties rust nog altijd een enorm taboe. We zijn al enorm blij dat vrouwelijke slachtoffers van seksueel geweld er vaker voor uitkomen, zodat het meer bespreekbaar is. Bij die discussies moet men seksueel geweld tegen mannen en jongens niet uit de weg gaan. Er is nog wel een lange weg te gaan op dit terrein.
AS: Zoals u zojuist al aangaf, draagt u bij aan het terugdringen van seksueel geweld in conflictsituaties door het trainen van peacekeepers en officieren die op missie gaan. Hoe bereidt u deze mensen hierop voor?
PC: In het curriculum van trainingsprogramma’s moet je zorgen dat dit soort zaken aan de orde wordt gesteld. Er zouden tweedaagse scenariotrainingen moeten worden verzorgd, zoals in Rwanda, dat ik vorig jaar heb bezocht, waar ik een dergelijke training heb gegeven voor het Rwandese leger. Daarbij worden actuele voorbeelden van seksueel geweld aan de orde gesteld en besproken. Zodoende kan er worden gekeken hoe men daarmee om moet gaan en wat er gedaan kan worden om dit type geweld te bestrijden. Dergelijke trainingen zijn buitengewoon nuttig voor de betrokken militairen.
AS: Er wordt weleens geopperd dat het creëren van veilige gebieden voor de burgerbevolking een manier is om seksueel geweld terug te dringen. Wat vindt u daarvan?
PC: Daar ben ik geen voorstander van, want het werkt toch niet. Ook binnen dergelijke ‘veilige gebieden’ blijft men zich schuldig maken aan seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen, ben ik bang. Er moet de komende jaren echt een mentaliteitsverandering op gang komen. In die gebieden, zoals o.a. in de DRC, heeft het de laatste veertig jaar ontbroken aan een goed functionerende rechtsstaat. Iedereen denkt zich aldus maar van alles te kunnen permitteren. Dat moet stoppen! Onder andere door daders van seksueel geweld te vervolgen en te bestraffen. Van hoog tot laag, van bovenaf tot onderop!
AS: Hoe kan ten slotte Nederland c.q. de Nederlandse regering een bijdrage leveren aan de doelstelling het seksueel geweld tegen vrouwen (en mannen) in de kiem te smoren?
PC: De overheid zou financieel kunnen bijdragen aan de trainingen waarover ik sprak en voorts bijvoorbeeld ook Nederlandse bedrijven hiertoe kunnen stimuleren. Nederland zou meer kunnen bijdragen aan vredesoperaties, zowel op groot- als kleinschalig niveau. Ik heb al meermalen benadrukt dat een aantal projecten gesteund moet worden om te zorgen voor hulp aan de slachtoffers. Nederland kan dit ook bilateraal regelen. Maar ook particulieren kunnen wat doen. Zo zit ik zelf in de adviesraad van de Stichting Mukomeze[3], die zich inzet voor slachtoffers van seksueel geweld gepleegd tijdens de genocide in Rwanda. Vaak wordt vergeten dat de gruwelijkheden waarmee seksueel geweld gepaard gaat, langdurige psychische trauma’s en lichamelijk letsel veroorzaken. Ook dit onderwerp verdient onze aandacht en zorg. Hier kunnen wij allemaal, dus ook jij en ik, samen iets aan doen!
[1] MONUC: de United Nations Organization Mission in the Democratic Republic of the Congo
[2] UN WOMEN: United Nations Entity for Gender Equality and the Empowerment of Women
[3] Stichting Mukomeze verbetert de levensomstandigheden van vrouwen en meisjes die allerlei vormen van seksueel geweld tijdens de genocide van 1994 in Rwanda hebben overleefd