Door Ruben Ros. Eerder verschenen op SDGNederland
783 miljoen mensen wereldwijd leefden in 2013 onder de armoedegrens van 1.9 dollar per dag. 68 procent van de ouderen ter wereld boven de 65 krijgt een pensioen. Per januari 2018 is 16 procent van de zee is beschermd natuurgebied en in 2014 leefden mondiaal 880 miljoen mensen in sloppenwijken. Wie de informatie over de Duurzame Ontwikkelingsdoelen induikt, wordt al snel overspoeld met cijfers. Maar laat je daar niet door afschrikken, want deze cijfers zijn er niet voor niks.
De overdaad aan numerieke informatie rondom de SDGs is geen toeval. Pogingen om mondiaal vooruitgang te boeken vereisen namelijk een helder gedefinieerd idee van wat er eigenlijk moet veranderen. Idealisme is tandeloos zonder grafieken, tabellen en statistieken.
Drijfzand
De ambities van de SDGs worden dus uitgedrukt in tal van indexen en statistieken. Zo is er bijvoorbeeld het sterftecijfer, de armoedegrens, de gini-index (gebruikt om ongelijkheid te meten), de gemiddelde levensverwachting en de participatiegraad. En gelukkig maar. Het zijn deze objectieve cijfers die de doelen weghouden bij de politiek. Al die ratio’s en indexen voorkomen dat we in politiek drijfzand belanden en blijven steken op het niveau van vage formuleringen. Daarbij stellen ze duidelijke kaders: een doel is wel of niet gehaald.
Reflectie
Hoewel het prijzenswaardig is dat de SDGs zo duidelijk en meetbaar zijn opgesteld, zijn cijfers allerminst objectief. Ook statistische modellen, rekenmethoden en indexen zijn ingebed in een historische context. Zo is er in de negentiende eeuw eindeloos onderhandeld over wat nu eigenlijk wel en niet meegenomen moet worden in het sterftecijfer en kwamen de ideeën van Corrado Gini, overtuigd fascist en vertrouweling van Mussolini, mede voort uit zijn ideeën over de staat als levend organisme. Dit soort geschiedenissen van methoden en statistieken hoeft niet te betekenen dat ze niet kloppen, of dat we ze niet moeten gebruiken. Waar de wetenschapsgeschiedenis ons wel op wijst is dat cijfers en metingen continue reflectie vereisen. Passen ze nog bij de huidige wereld?
Economische groei
Wat betreft de SDGs spelen dergelijke vragen vooral bij SDG 8: waardig werk en economische groei. De afgelopen jaren is de tweede component van dit doel, economische groei, het onderwerp van een, voor wetenschappelijke begrippen, vurig debat geworden. In dit debat spelen cijfers en statistiek een belangrijke rol. Economische groei wordt namelijk gemeten in het Bruto Binnenlands Product (BBP, GDP in het Engels). Het BBP is de som van alle geproduceerde goederen en diensten, min de kosten om dit allemaal te produceren.
Bruto Binnenlands Product (BBP)
Het BBP wordt door zo’n beetje iedereen gebruikt om naar de ‘ontwikkeling’ van een land te kijken. Goed scorende landen hebben een hoog BBP, en daarbij liefst enkele procentpunten groei. Na jaren BBP-staren is de meetmethode dé graadmeter voor nationaal succes geworden. Het uitblijven van economische groei is dramatisch, en pas als je BBP op orde is ben je als land in ontwikkeling. Wederom zegt de historische context van het meetinstrument veel: het BBP is in de naoorlogse jaren van wederopbouw in zwang geraakt, een periode waarin economische groei topprioriteit was voor overheden wereldwijd. Het BBP is daarnaast sterk gericht op individuele landen, waardoor het voor een groot deel ons beeld van het buitenland bepaalt.
Kritiek
Sinds een aantal jaar staat het BBP onder druk. Prominenten als Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz en IMF-baas Christine Lagarde hebben zich al uitgesproken tegen de meetmethode. Jennifer Blanke, hoofdeconoom van het World Economic Forum (de organisators van de bekende Davos-conferentie) legt uit waarom. Het BBP houdt geen rekening met drie zaken: de vraag naar inclusie en rechtvaardigheid, de duurzaamheid van groei en de impact van economische groei op onze levens.
Economische groei zegt niets over de verdeling van de geproduceerde waarde. Sterker nog, de toename van groei gaat de laatste decennia samen met de toename van ongelijkheid (daar is Gini weer). Daarnaast is het maar de vraag of economische groei via broeikasgassen niet ten koste gaat van de economie van de toekomst. Steeds vaker horen we dat we op de rekening van toekomstige generaties leven. Het BBP is niet in staat te laten zien in welke mate dit het geval is.
Tenslotte zorgt al die groei niet altijd voor een plezieriger leven. In China hebben de vele economische sprongen voorwaarts niet voor iedereen geleid tot welzijn. Luchtvervuiling en slechte arbeidsomstandigheden zijn ongemeten ‘bijeffecten’ van groei, maar worden niet meegenomen in het BBP.
Nieuwe indexen
Gelukkig zijn we niet gegijzeld door het BBP. In 2013 lanceerde de OESO het Better Life Initiative, een poging om tot een bredere en meer inclusieve meetmethode te komen. Sindsdien zijn veel nieuwe indexen verschenen. Zo publiceerden historici van de Universiteit Utrecht de Brede Welvaartsindicator, waar de provincie Drenthe overigens een toppositie inneemt binnen ons land. In dit soort indexen wordt naast economische groei ook gekeken naar zaken als geluk, onderwijs, gezondheid en het milieu. Op deze manier wordt het BBP, in algemeen gebruik genomen in de naoorlogse jaren van wederopbouw, opengebroken, verbreed en aangevuld met zaken die er, op dit punt in de geschiedenis, ook toe doen. Er is alleen nog geen sprake van one indicator to rule them all. Het verbreden van het BBP roept juist allerlei vragen op over wat extra gemeten moet worden.
Naast de overdaad aan cijfers kent de communicatie rond de SDGs ook een breed scala aan buzzwords als “sustainable”, “inclusive”, “decent” en “well-being”. Willen we de mondiale samenleving echt inclusief en duurzaam maken, dan is een bredere kijk op onze kennis van diezelfde samenleving nodig. Een beter wereld begint bij je rekenmachine.